Publiek - reglementen raad voor maatschappelijk welzijn
maandag 23 juni 2025
- Locatie
Zonnedauw
- Voorzitter
- Lukas Jacobs
- Toelichting
-
DEONTOLOGISCHE CODE
Publicatiedatum = 24-06-2025.
Agendapunten
-
1
DEONTOLOGISCHE CODE VOOR LOKALE MANDATARISSEN.
Goedgekeurd door de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn van 23 juni 2025.
Inleiding
Deze deontologische code geeft lokale mandatarissen een kader waarbinnen ze hun mandaat moeten uitoefenen. De samenleving stelt – terecht - hoge eisen aan mandatarissen. Als lokaal geëngageerd politicus is men kwetsbaar. De deontologische code is in de eerste plaats dan ook niet gemaakt om te bestraffen, maar om een veilige omgeving te creëren waarbinnen de lokale mandatarissen moeten werken. De code is een algemene leidraad voor lokale mandatarissen om deontologisch zorgvuldig te kunnen handelen bij de uitoefening van het mandaat. Dit handelen steunt op de volgende waarden: dienstbaarheid, functionaliteit, onafhankelijkheid, openheid, vertrouwelijkheid en zorgvuldigheid.
Toepassingsgebied
De deontologische code is van toepassing op alle zittende lokale mandatarissen.De mandatarissen passen de code toe zowel voor mandaten die rechtstreeks in verband staan met hun ambt als voor alle hieruit voortvloeiende mandaten.
Voor de gemeente worden hieronder begrepen:
- de gemeenteraadsleden,
- de burgemeester,
- de schepenen.
- Voor het OCMW worden hieronder begrepen:
- de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn,
- de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn,
- de voorzitter van het vast bureau,
- de leden van het vast bureau,
- de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst,
- de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst.
Artikel 1 - Voorkomen van (de schijn van) belangenvermenging.
1.1 Een lokale mandataris staat in al zijn handelen, in het besluitvormingsproces en in het contact met burgers, steeds in dienst van het algemeen belang.
1.2 Een lokale mandataris gaat actief en uit zichzelf alle vormen van belangenvermenging (en de schijn ervan) tegen. Dit betekent dat:
· een lokale mandataris de (in de regelgeving bepaalde) met het ambt onverenigbare functies niet vervult en erover waakt geen verboden handelingen uit te voeren of verboden overeenkomsten aan te gaan;
· een lokale mandataris niet deelneemt aan een bespreking en stemming, noch probeert het proces van besluitvorming in een andere fase van de besluitvorming in zijn voordeel te beïnvloeden, wanneer er sprake is van een beslissing waarbij belangenvermenging speelt;
· een lokale mandataris bij contacten met de burger het algemeen belang vooropstelt en niet de schijn wekt dat door politieke tussenkomst particuliere belangen (kunnen) begunstigd worden.
1.3 Een lokale mandataris vervult de rol van aanspreekpunt en informatiebemiddelaar voor de burger steeds op neutrale basis, zonder persoonlijke bevoordeling van een of meerdere burgers in een dossier dan wel het wekken van de schijn daarvan.
· Ter voorkoming van overschrijding van de onder 1.1 en 1.2 beschreven normen, engageren alle mandatarissen zich tot het aanleveren, en up-to-date houden van een lijst van alle betaalde en onbetaalde mandaten en bestuurlijke nevenfuncties, bij de algemeen directeur.
De aangelegde lijst zijn op aanvraag door de lokale mandatarissen in te kijken bij de algemeen directeur.
Artikel 2 - Tegengaan van oneigenlijke beïnvloeding en de schijn ervan.
2.1 Een lokale mandataris mag zijn invloed en stem niet laten kopen of beïnvloeden door, noch aanbieden voor geld, goederen, diensten of andere gunsten die hem gegeven of beloofd werden.
2.2 Een lokale mandataris moet actief en uit zichzelf de schijn van beïnvloeding en partijdigheid tegengaan. De mandataris doet dit door:
· geen geschenken, diensten of andere voordelen te aanvaarden, behalve diegene die van een geringe geldwaarde zijn (zoals een bloemetje) en waarbij het beeld van beïnvloeding minimaal is;
· niet in te gaan op uitnodigingen betaald door anderen, behalve als deze direct relevant zijn voor de goede invulling van het ambt, functioneel zijn opgezet en van (relatief) beperkte waarde zijn. Bovendien houdt de mandataris rekening met de timing en context waarbinnen de uitnodiging wordt gedaan, met het doel de schijn van beïnvloeding te minimaliseren.
2.3 Het geven van geschenken aan, dan wel het uitnodigen van derden gebeurt nooit in eigen naam, maar altijd in naam van het lokaal bestuur. Daarbij zal men er steeds waakzaam voor zijn alle vormen van partijdigheid, bevoordeling en/of uitsluiting te vermijden.
2.4 Ter bevordering van de transparantie en het voorkomen van enige schijn van beïnvloeding spreken de mandatarissen onderling af dat:
· geschenken met een meer dan geringe geldwaarde die toch bij een mandataris in het bezit komen, worden gemeld aan de algemeen directeur. De mandataris meldt het hoe dan ook wanneer een geschenk op het thuisadres wordt afgeleverd. De algemeen directeur registreert de giften en geeft ze in alle transparantie een bestemming binnen het lokaal bestuur. Buitensporige geschenken worden alsnog teruggestuurd.
· uitnodigingen die bestemd zijn voor de gehele gemeenteraad, door de gemeenteraad worden beoordeeld. Het is de raad als geheel die de uitnodiging accepteert dan wel afwijst.
Artikel 3 - Verantwoord gebruik van faciliteiten en middelen van het lokaal bestuur
3.1 Een lokale mandataris gebruikt de voorzieningen en eigendommen van het lokaal bestuur niet voor privédoeleinden.
Artikel 4 -Zorgvuldige omgang met informatie
4.1 De lokale mandataris bewaakt het geheime karakter en de vertrouwelijkheid van informatie. Dit betekent dat de mandataris:
· het beroepsgeheim eerbiedigt wanneer hij kennisneemt van geheime informatie;
· zich gebonden weet door de geheimhoudingsplicht voor de feiten, meningen en overwegingen gedeeld tijdens een besloten vergadering.
Een uitzondering kan worden gemaakt wanneer de wet de openbaarheid voorschrijft.
4.2 Lokale mandatarissen gaan discreet en voorzichtig om met de informatie waartoe zij toegang hebben. Dit houdt onder andere in dat de mandataris:
· over (nog) niet openbare informatie niet communiceert;
· feiten en omstandigheden ten aanzien van derden in de juiste context plaatst.
4.3 Lokale mandatarissen gebruiken de informatie waartoe zij toegang hebben vanuit hun ambt nooit voor het eigen belang of voor het persoonlijke of zakelijke belang van derden.
4.4 Lokale mandatarissen zijn open en eerlijk over de redenen en inzichten op basis waarvan zij hun stem uitbrengen.
Artikel 5 - Respectvolle omgang met anderen
5.1 Lokale mandatarissen gaan op respectvolle wijze om met elkaar, de algemeen directeur en andere personeelsleden, evenals met de burgers, in woord, gebaar en geschrift.
5.2 Lokale mandatarissen zaaien geen twijfel over elkaars integriteit. Zij erkennen en bevestigen elkaar actief in hun streven naar het dienen van het algemeen belang vanuit hun ambt, rol en politieke kleur.
5.3 Lokale mandatarissen onthouden zich in het openbaar, dus ook in openbare raads- en commissievergaderingen, van negatieve uitlatingen over individuele personeelsleden. Individuele personeelsleden waken er op hun beurt over om zich te onthouden van negatieve uitlatingen over lokale mandatarissen.
5.4 Een lokale mandataris staat op dezelfde gewetensvolle manier ten dienste van alle burgers, zonder onderscheid van geslacht, geaardheid, huidskleur, afstamming, sociale stand, nationaliteit, filosofische en/of religieuze overtuiging, ideologische voorkeur of persoonlijke gevoelens.
5.5 Bij onenigheid in de onderlinge omgang of de gang van zaken tijdens of buiten vergaderingen gaan mandatarissen, mogelijk onder begeleiding, in eerste instantie het gesprek aan met elkaar.
Artikel 6 – Het voorkomen van mogelijke schendingen.
6.1 Wanneer een lokale mandataris twijfelt of een eigen handeling een overtreding van de code zou kunnen zijn, moet dit bespreekbaar gemaakt kunnen worden. Dit kan zijn binnen de eigen fractie, met een collega-mandataris, met de algemeen directeur of eventueel met een externe deskundige, zoals een medewerker van de VVSG.
6.2 Wanneer een lokale mandataris twijfelt over een nog niet uitgevoerde handeling van een andere lokale mandataris, dan waarschuwt hij die persoon, mogelijk met het advies om informatie in te winnen bij de algemeen directeur.
Artikel 7 - Het signaleren van vermoedens van schendingen van de deontologische code
7.1 Wanneer een lokale mandataris eraan twijfelt of een regel van de deontologische code is overtreden door een andere lokale mandataris, dan kaart de mandataris dit bij voorkeur aan bij de mandataris in kwestie. Indien er goede redenen zijn om dit niet te doen, dan zal de mandataris de kwestie voorleggen aan de algemeen directeur.
7.2 Al dan niet na een gesprek met de algemeen directeur, kan de mandataris overgaan tot een formele melding bij de voorzitter van de deontologische commissie. Vanaf dit moment start het formele handhavingsproces onder mandaat van de deontologische commissie.
7.3 De volgende personen kunnen een melding van een schending van de deontologische code doen bij de deontologische commissie:
· alle lokale mandatarissen van het lokaal bestuur;
· de algemeen directeur, als de algemeen directeur zelf een vermoeden van een schending heeft, dan wel in naam van een personeelslid van het lokaal bestuur.
Artikel 8 - Het duiden en onderzoeken van vermoedens van schendingen van de deontologische code
8.1 De gemeenteraad richt een deontologische commissie op voor de gemeenteraad.
Het doel van de deontologische commissie is eerst en vooral het bevorderen van het zelfcorrigerend vermogen van het lokaal bestuur.
In de deontologische code worden de volgende zaken vastgelegd over de deontologische commissie:
a. samenstelling
b. bevoegdheid
c. werking.
a. Samenstelling
· De leden van de deontologische commissie zijn de lokale mandatarissen uit het eigen lokaal bestuur.
· De leden van de deontologische commissie leggen een vertrouwelijkheids-en neutraliteitsverklaring af.
· De deontologische commissie kan externe expertise inroepen wanneer dit nodig wordt geacht. De inschatting of dit nodig is wordt bij de algemeen directeur gelegd, die hierin zelfstandig kan handelen.
· De algemeen directeur vervult de rol van secretaris in de deontologische commissie en voert onder mandaat van de commissie de ontvankelijkheidstoets en het vooronderzoek uit, mogelijk ondersteund door interne en/of externe specialisten.
· Wanneer de algemeen directeur zelf betrokken is bij een melding, dan wel om legitieme redenen geen rol kan spelen in het proces, zal deze worden vervangen door het daartoe aangewezen personeelslid. Het vooronderzoek kan indien noodzakelijk ook extern worden gevoerd.
b. Bevoegdheid
· Het geven van adviezen en aanbevelingen aan de raad over de inhoud van deze code met het oog op het bijsturen ervan of op de toepassing van de code op een voorliggend vraagstuk.
· Het ontplooien van initiatieven en opleidingen ter sensibilisering op thema’s rondom integriteit, deontologie en de deontologische code.
· Het zelf uitvoeren, dan wel mandateren, van de voorgeschreven stappen in het proces, van melding tot en met afronding van een melding van een vermoeden van schending van de code.
· Het formuleren van een gemotiveerd advies aan de raad over het vermoeden van een schending van deze code door een mandataris.
c. Werking
·De commissie vergadert wanneer een schending van deze code zich voordoet.
· De voorzitter van de deontologische commissie is verantwoordelijk voor de oproeping en stelt de agenda op.
·De voorzitter roept de commissie in ieder geval bijeen wanneer dat nodig is.
· De commissie streeft naar unanimiteit in haar oordeel. Als dit niet mogelijk blijkt, zal er hoofdelijk worden gestemd. Een simpele meerderheid volstaat dan.
· De vergaderingen van de deontologische commissie zijn niet openbaar.
· Eventuele communicatie vanuit de deontologische commissie vindt altijd en alleen plaats via de voorzitter van de commissie.
8.2 De deontologische commissie mandateert de algemeen directeur om een ontvankelijkheidstoets uit te voeren. De algemeen directeur kan daarin bijgestaan worden door interne en/of externe experten.
Om de ontvankelijkheid te onderzoeken zal altijd een gesprek plaatsvinden met de melder. Een melding is ontvankelijk wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
· de melding betreft een individuele (zittende) lokale mandataris;
· het staat vast dat het gaat om een vermoedelijke schending van de deontologische code (en niet bijvoorbeeld om een schending binnen de privésfeer);
· de melding is voldoende betrouwbaar en concreet (er wordt gekeken naar de kwaliteit van de bron(nen) en de feitelijkheid van de melding);
· de melding is in alle redelijkheid onderzoekbaar en heeft onderzoek nodig (niet alle vermoedens zijn onderzoekbaar of vragen om onderzoek. Bijvoorbeeld: een interpersoonlijke schending waarbij geen getuigen van het voorval aanwezig zijn).
Iedere melding wordt vertrouwelijk behandeld. In deze fase is de naam van de melder en degene over wie de melding gaat slechts bekend bij de leden van de deontologische commissie en bij de eventueel door de algemeen directeur aangestelde experten.
8.3 De algemeen directeur formuleert een ontvankelijkheidsadvies en stuurt dit, inclusief de onderliggende stukken die deel uitmaken van het advies, aan de leden van de commissie ter beoordeling. Indien de leden van de deontologische commissie niet binnen de vijf werkdagen bezwaar maken op het advies, dan wordt het advies over de ontvankelijkheid formeel omgezet in een beslissing van de deontologische commissie, als uiteindelijk verantwoordelijke voor de beslissing. Indien één lid bezwaar aantekent tegen het advies van de algemeen directeur, zal de deontologische commissie bijeenkomen voor de bespreking en beoordeling van het advies.
Wanneer het advies luidt dat een melding ontvankelijk is, neemt de algemeen directeur
de onderzoeksvraag op in het advies aan de deontologische commissie.
Wanneer een melding niet-ontvankelijk is, betekent dit meteen het einde van de formele procedure. De melder wordt hierover schriftelijk geïnformeerd door de algemeen directeur, in naam van de deontologische commissie.
Een melder kan een melding ook zelf intrekken. Wanneer het om een interpersoonlijke schending gaat, betekent dit in principe het einde van de formele procedure. Bij een schending van de andere gedragsregels (bijvoorbeeld belangenvermenging) zal de formele procedure door blijven lopen. De melding is in dit geval niet gebonden aan degene die de melding doet.
8.4 Bij een ontvankelijke melding start de algemeen directeur, onder mandaat van de commissie, een vooronderzoek. De algemeen directeur kan zich hierbij door interne en/of externe experten bij laten staan.
De vermeende schender wordt schriftelijk op de hoogte gesteld van het vooronderzoek door de algemeen directeur, behalve wanneer de commissie acht dat dit het vooronderzoek kan schaden. De vermeende schender wordt erop gewezen dat deze zich tijdens het proces mag laten bijstaan door een raadspersoon naar keuze.
De commissie bepaalt waaruit het vooronderzoek zal bestaan. Het vooronderzoek bestaat in ieder geval uit:
· het in kaart brengen van de feitelijke situatie waarop de melding van toepassing is;
· het nagaan van de beschikbaarheid van relevante (administratieve en feitelijke) informatie;
· het nagaan van de relevante regelgeving;
· een gesprek met de vermeende schender, behalve wanneer dit het vooronderzoek kan schaden.
8.5 De algemeen directeur brengt schriftelijk advies uit aan de deontologische commissie op basis van het vooronderzoek.
Het conceptadvies wordt eerst ter lezing voorgelegd aan de voorzitter van de commissie. Vervolgens wordt het concept ter inzage voorgelegd aan de vermeende schender, zodat deze de kans heeft schriftelijke opmerkingen te formuleren bij het conceptadvies. Deze opmerkingen worden als bijlage toegevoegd aan het schriftelijk advies aan de commissie.
Het advies van de algemeen directeur, waarover de deontologische commissie beraadslaagt, beslaat in principe vijf mogelijke scenario’s waarop de commissie zich zal richten:
1. Er zijn geen gronden gevonden voor een verder onderzoek of oordeel, of de melding betreft een dusdanige milde vorm van een schending dat ze afgedaan kan worden met het individueel aanspreken van de vermeende schender.
2. De vermeende schender heeft de schending erkend, zodat verder onderzoek door de commissie niet nodig is. De commissie wordt geadviseerd het dossier formeel af te sluiten en te komen tot een inschatting van de ernst van de schending.
3. Er zijn voldoende gronden om te spreken van een deontologische schending. De deontologische commissie wordt geadviseerd om tot een eigen toetsing van de schending te komen en een inschatting te maken van de ernst.
4. Er zijn voldoende gronden om te spreken van een deontologische schending. Er is echter nood aan verder onderzoek. De commissie wordt geadviseerd over de onderzoeksvraag, wie het onderzoek zou moeten opstarten/uitvoeren (de Vlaamse Regering/de provinciegouverneur, Audit Vlaanderen, een integriteitsspecialist, …) en wat de termijnen zijn.
5. Er is een gegrond vermoeden van een strafrechtelijk vervolgbaar feit. De deontologische commissie wordt geadviseerd een zelfstandige beslissing te nemen om de melding neer te leggen bij de politie/het parket.
8.6 De deontologische commissie oordeelt op basis van het advies van de algemeen directeur over de te nemen vervolgstappen.
De melder en de vermeende schender hebben het recht om in deze fase te worden gehoord door de deontologische commissie. Voor beiden geldt dat zij zich in deze kunnen laten bijstaan door een raadspersoon. Geen van de partijen is verplicht zich te laten horen.
De commissie kan in het kader van het vooronderzoek ook getuigen horen.
Na het bestuderen van het advies van de algemeen directeur en het horen van de betrokkenen bespreekt de commissie het vermoeden van schending en wordt een gemotiveerd advies overgemaakt aan de gemeenteraad.
De wijze van communiceren vanuit de gemeenteraad over de voorliggende zaak is onderdeel van het advies van de deontologische commissie.
Indien de deontologische commissie een schending heeft vastgesteld – omdat de schender deze heeft toegegeven of omdat ze uit het onderzoek is gebleken – dan neemt ze in haar advies ook de meest passende, proportionele vorm van afhandeling op,inclusief een beschrijving van de verzwarende en verzachtende omstandigheden bij het voorstel van afhandeling.
Er wordt een uitzondering gemaakt op deze regel wanneer:
· er eerst een vervolgonderzoek nodig wordt geacht. Dit vraagt om beoordeling van de rapportage op het vervolgonderzoek.
· er melding wordt gedaan bij de Vlaamse Regering/Audit Vlaanderen, dan wel wanneer er een politionele aangifte is gedaan. In dit geval informeert de commissie de gemeenteraad over de genomen stap.
De commissie streeft in haar oordeel naar unanimiteit. Een simpele meerderheid van uitgebrachte stemmen volstaat om tot een oordeel te komen. Indien er evenveel stemmen voor als tegen een oordeel zijn, dan heeft de voorzitter de doorslaggevende stem.
Een lid van de commissie kan ervoor kiezen een afwijkend standpunt op te tekenen en, met het advies aan de gemeenteraad, mee te sturen.
Artikel 9 – Het zich uitspreken over schendingen van de deontologische code
9.1 De gemeenteraad beoordeelt of een mandataris een schending heeft begaan. Hij doet dit op basis van het gemotiveerd advies van de deontologische commissie.
Als de raad beslist om af te wijken van het advies, dan moet de vermeende schender de kans krijgen om zich tijdens de besloten zitting van de gemeenteraad uit te spreken over de beslissing.
Wanneer de gemeenteraad vaststelt dat de deontologische code geschonden werd door een mandataris van de gemeente, dan kan de raad:
· het gedrag van de mandataris uitdrukkelijk afkeuren;
· vragen dat de mandataris zich publiekelijk verontschuldigt;
· een dossier overmaken aan de Vlaamse regering zodat die een tuchtonderzoek kan instellen bij kennelijk wangedrag of grove nalatigheid van of door de burgemeester, een schepen, een districtsburgemeester, een districtsschepen, de raadsvoorzitter of de voorzitter van het bijzonder comité voor de sociale dienst.
9.2 Via de gemeenteraadsvoorzitter en de burgemeester communiceert de gemeenteraad over haar oordeel en (indien mogelijk) de gronden daarvan. De deontologische commissie adviseert de gemeenteraad voor haar communicatie.
Artikel 10 - Het evalueren van de deontologische code
10.1 Minimaal één keer per bestuursperiode evalueert de raad de deontologische code. De raad vraagt daarvoor eerst advies aan de deontologische commissie. Daarbij wordt onder meer bekeken of de code nog actueel is, of ze nog goed werkt en of ze nageleefd wordt.
Datum van inwerkingtreding
De code treedt in werking de dag na goedkeuring door de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn. -
2
DEONTOLOGISCHE CODE VOOR DE VOORZITTER EN DE LEDEN VAN HET BIJZONDER COMITÉ VOOR DE SOCIALE DIENST VAN HET LOKAAL BESTUUR KALMTHOUT.
Goedgekeurd door de raad voor maatschappelijk welzijn van 23 juni 2025.
Inleiding
Dit aanvullend model van deontologische code komt bovenop de deontologische code voor lokale mandatarissen. Dit model vervangt de algemene code niet, want deze is na de vaststelling door de raad voor maatschappelijk welzijn (hierna OCMW-raad genoemd) van toepassing op de voorzitter en de leden van het bijzonder comité voor de sociale dienst (hierna BCSD genoemd). Toch is er een aanvullende code omdat men als voorzitter of lid van het BCSD beslist over individuele maatschappelijke dienstverlening en integratie. In die specifieke en belangrijke rol krijgt men te maken met erg gevoelige informatie van kwetsbare mensen voor wie het OCMW vaak het allerlaatste vangnet is. Beslissen in een hulpverleningscontext vergt specifieke competenties en bijkomende deontologische aandachtspunten voor wie in het BCSD zetelt.
Naast de wettelijke plicht tot geheimhouding is discretie ook erg belangrijk voor het slagen van het hulpverleningstraject. Het opbouwen en behouden van een vertrouwensrelatie tussen de maatschappelijk werker en de cliënt is cruciaal. Pas dan kunnen er goede afspraken gemaakt worden rond rechten en plichten. Daarom is een goede relatie tussen sociale dienst en BCSD heel belangrijk. Discretie en respect voor elkaars rollen, en dus de professionaliteit van de maatschappelijk werkers, staan dan ook centraal in dit aanvullend model van deontologische code.
Definities en toepassingsgebied
Artikel 1
Deze aanvullende deontologische code is van toepassing op de leden en de voorzitter van het BCSD en hun plaatsvervanger(s).
Deze code is bij uitbreiding eveneens van toepassing op de medewerkers van de voorzitter van het BCSD, welke ook hun statuut of hoedanigheid is (kabinets- en fractiemedewerkers), en op de vertrouwenspersonen van de voorzitter of de leden van het BCSD.
Extra aandacht voor het omgaan met gevoelige informatie: beroepsgeheim, geheimhoudings- en discretieplicht.
Artikel 2
Het BCSD werkt onder het principe van beslotenheid.
Artikel 3
De leden en de voorzitter van het BCSD zijn gebonden door het beroepsgeheim wanneer ze door hun mandaat kennis krijgen van geheimen die door personen aan het OCMW zijn toevertrouwd binnen het hulpverleningstraject. Bekendmaking van deze geheimen is verboden, behalve wanneer de wet de openbaring oplegt of mogelijk maakt.
Artikel 4
Naast het strenge beroepsgeheim geldt eveneens een geheimhoudingsplicht voor de leden en de voorzitter van het BCSD. Deze plicht beschermt wat besproken wordt tijdens de vergadering (feiten, meningen, overwegingen, …) van het BCSD.
De leden en de voorzitter van het BCSD communiceren buiten de vergaderingen van het BCSD niet over de redenen en motieven op basis waarvan ze individueel gestemd hebben bij een individueel dossier.
De geheimhouding geldt niet wanneer het gaat over een beleidsadvies dat opgemaakt werd door het BCSD of over andere interne bestuurlijke beslissingen.
Artikel 5
De leden en de voorzitter van het BCSD hebben naast een beroepsgeheim en een geheimhoudingsplicht ook een algemene discretieplicht. Ze gaan altijd op discrete en voorzichtige wijze om met de informatie die hen toekomt in de uitoefening van hun functie.
Beslissen in een context van hulpverlening
Artikel 6
De leden en de voorzitter van het BCSD vertrekken bij de behandeling van cliëntendossiers niet vanuit partijpolitieke en ideologische belangen, maar ze stellen het algemeen belang en het belang van de cliënt centraal.
Artikel 7
Enkel de beëdigde maatschappelijk werkers voeren in alle onafhankelijkheid het sociaal onderzoek. De leden en de voorzitter van het BCSD hebben respect voor de wijze waarop de sociale dienst het sociaal onderzoek voert en voor de methodieken die gebruikt worden.
De leden en de voorzitter van het BCSD voeren zelf geen sociaal onderzoek en laten dat integraal over aan de maatschappelijk werkers van de sociale dienst. Dat betekent onder andere dat de leden en de voorzitter van het BCSD zelf geen bevindingen uit het verslag onderzoeken of controleren.
Naleving en handhaving van de deontologische codes
Artikel 8
De bepalingen over naleving en handhaving die vastgesteld zijn door de OCMW-raad naar aanleiding van het algemene model voor lokale mandatarissen, zijn van toepassing op het BCSD. Het BCSD kan deze verder aanvullen.
Specifiek voor het BCSD geldt dat het BCSD erop toe ziet dat de mandatarissen van het BCSD handelen volgens de deontologische code.
Bij eventuele inbreuken door de leden en de voorzitter van het BCSD in het kader van hun mandaat in het BCSD, geldt de procedure uit de algemene code voor lokale mandatarissen, maar:
1. Wanneer na het signaleren van vermoedens van schendingen dat vermoeden blijft bestaan, meldt de lokale mandataris dat aan de voorzitter van het BCSD. Die verwijst dan meteen door naar de door de OCMW-raad aangewezen persoon of instantie om een vooronderzoek te doen. De voorzitter van het BCSD brengt de voorzitter van de OCMW-raad op de hoogte van de doorverwijzing.
2. Is de voorzitter van het BCSD zelf het voorwerp van dergelijk vermoeden dan wordt de melding gedaan aan de persoon die de voorzitter normaal vervangt als die afwezig is, die op zijn beurt doorverwijst zoals de voorzitter dat zou doen.
3. Wanneer vaststaat dat er sprake is van een schending van een regel uit de deontologische codes, kan dat pas leiden tot een uitspraak van de OCMW-raad als het BCSD hierover eerst een advies gegeven heeft aan de OCMW-raad.
Omgangsvormen om te komen tot goede individuele maatschappelijke dienstverlening.
Artikel 9
De leden en de voorzitter van het BCSD hebben, buiten de vergaderingen van het BCSD, geen enkel contact met de maatschappelijk werkers over een specifiek dossier.
Wanneer een lid of de voorzitter van het BCSD tijdens de bespreking van de hulpaanvraag met zekerheid weet heeft van belangrijke relevante informatie die niet terug te vinden is in het sociaal onderzoek, of die in tegenspraak is met het sociaal onderzoek, dan brengt hij/zij dat in tijdens de bespreking op de vergadering van het BCSD.
Het BCSD kan op basis van die inbreng beslissen om de sociale dienst de opdracht te geven om nader onderzoek te doen. Dat kan enkel als het BCSD meent dat die informatie een substantiële invloed kan hebben op de beslissing van het BCSD.
Artikel 10
Wanneer de leden of de voorzitter van het BCSD aangesproken worden door iemand die mogelijk hulp van het OCMW nodig heeft, dan gaat hij/zij het gesprek aan met deze persoon. Daarbij worden volgende principes gehanteerd:- Op geen enkel moment mag de indruk ontstaan dat de mandataris zelf kan beslissen over een hulpaanvraag, of het proces daartoe wil beïnvloeden.
- Op een begrijpelijke manier legt de mandataris de persoon de te volgen procedure uit en probeert hij/zij de persoon te overtuigen van de noodzaak om deze procedure te starten.
- De mandataris informeert over hoe men de sociale dienst kan contacteren of vraagt de toestemming en de gegevens van de persoon zodat de sociale dienst de betrokkene zelf kan contacteren. De mandataris bezorgt deze gegevens aan het diensthoofd van de sociale dienst.
- Gaat het om een problematiek waarvan de mandataris inschat dat er sprake kan zijn van dringende steun, dan probeert men de persoon te overtuigen om zeer snel naar de sociale dienst te stappen voor een hulpaanvraag. Specifiek voor de BCSD-voorzitter geldt dat hij/zij meteen contact opneemt met het diensthoofd van de sociale dienst, waarna die de persoon in kwestie zo snel als mogelijk in contact brengt met een maatschappelijk werker. De BCSD-voorzitter beslist enkel tot dringende steun na het advies van de maatschappelijk werker.
Wordt een BCSD-mandataris gecontacteerd door een burger over iemand anders die mogelijk hulp nodig heeft van het OCMW, dan gelden dezelfde principes.
Artikel 11
Als lid of voorzitter van het BCSD treedt men niet op als vertrouwenspersoon voor een cliënt.
Artikel 12
Wanneer een cliënt gehoord wordt, dan gebeurt dat met het nodige respect voor het verhaal en de persoon van de cliënt. De cliënt wordt gehoord, niet verhoord.
Evalueren van de deontologische code
Artikel 13
Minimaal één keer per bestuursperiode evalueert het BCSD de aanvullende deontologische code voor de leden en de voorzitter van het BCSD. De leden en de voorzitter bekijken of de code nog actueel is, nog voldoet en of ze nageleefd wordt.
Datum van inwerkingtreding
Artikel 14
De code treedt in werking de dag na goedkeuring door de raad voor maatschappelijk welzijn.